De mens tussen dood en nieuwe geboorte - Karma en reïncarnatie - De verbinding tussen de levenden en de doden

Dit artikel is oorspronkelijk geschreven als inleiding van een voordrachtenreeks (met dezelfde titel), gehouden door Henk Gerbrands in 1995 bij Stichting Kore in Arnhem. Ondanks dat de inhoud slechts de aanzet was voor de voordrachten, wilden we u dit niet onthouden

Karma en reïncarnatie
De vragen die de woorden karma en reïncarnatie bij de mensen in deze tijd oproepen worden in het algemeen zeer eenvoudig afgedaan door de bewering: "ik geloof er niet in" of "ik geloof er wel in". Beide beweringen getuigen van oppervlakkigheid die tot een dogmatisch standpunt leidt dat ons verhindert de gedachten en gevoelens die deze woorden oproepen, te doorvorsen. De begrippen karma en reïncarnatie roepen immers de allerdiepste vragen op die de mens van deze tijd zich kan stellen, vragen die de sleutel vormen op de deur naar zijn zielegeestwezen. Nu is het bijzondere van deze sleutel, dat hij alleen dan zijn functie als slotopener kan handhaven, zolang de mens die hem gebruikt kan blijven vragen. Met andere woorden de antwoorden, die in eerste instantie bevredigend lijken, doen de deur dicht! De levende vraag blijkt de sleutel tot de onpeilbare ziel en de werkelijkheid van de geest.
Rudolf Steiner heeft in zijn boeken en vele voordrachten over het onderwerp een geesteswetenschappelijke weg beschreven die verschillende uitgangspunten biedt om tot de juiste vraagstelling te komen. De juiste vraag en de levende vraag blijken hier identiek! De antwoorden die uit de geesteswetenschap voortkomen bevatten direct nieuwe vragen die de deur naar de bron openhouden.

Het karmabegrip zoals het in de oosterse wijsheid en in arabische opvatting wordt gehanteerd heeft iets onontkoombaars. Het is als de wetten van de natuur: onveranderlijk en vergeldend. Actie = reactie of anders uitgedrukt: iedere daad heeft gevolgen en die gevolgen komen bij de dader terug. De ultieme gerechtigheid die voltrokken wordt aan een mens die een natuurwezen is en zich daarom niet kan ontwikkelen;hij kan slechts ondergaan.
In de oosterse wijsheid is de reïncarnatie - dat letterlijk betekent: het opnieuw in het vlees (carno) terugkeren - het gevolg van de karmawet. De mens wordt hierbij in een cirkelgang getrokken die ononderbroken gelijksoortige gebeurtenissen oproept. De grote Buddha die 600 jaar voor Christus leeft, brengt dan ook als zijn leer: "Onttrek je aan het rad van wedergeboorte door jezelf zo te reinigen dat je geen gevolgen meer hebt". De arabische opvatting leidt tot de eigentijdse: De mens heeft maar één leven waarin hij wetmatig uitleeft wat geleefd moet worden. Onontkoombaar leeft hierin de zekerheid van het materialisme: alles staat vast: de oorzaken en gevolgen liggen in de natuurlijke wereld d.w.z. in de stoffelijke wereld. In beide opvattingen leeft de idee van de onveranderlijkheid.
In de anthroposofische karma-opvatting begin het begrip mens in ontwikkeling zijn zegenrijke tocht. De mens is niet slechts lichaam en ziel maar een onsterfelijk wezen (het Ik) dat zich periodiek een nieuwe ziel en een nieuw lichaam vormt, teneinde in de stoffelijke wereld ervaringen op te doen, die het onsterfelijke 'Ik' vervolmaken. Als het 'Ik' besluit opnieuw naar de aarde te gaan drukt het de ervaringen uit vorige levens uit in ziel en lichaam van de nieuwe incarnatie met de bedoeling het totale menselijke wezen verder te ontwikkelen. De wet van het karma wordt daarbij door de mens gemaakt tot het instrument van zijn vervolmaking! De zgn. goede en kwade gebeurtenissen hier op aarde krijgen hierdoor hun betekenis, worden zin-vol.

Het leven na de dood
Het interessante gevolg van deze opvatting is dat de mens slechts begrepen kan worden als ook de gebeurtenissen tussen dood en nieuwe geboorte worden betrokken bij zijn aardse leven. De zin van zijn aardse leven kan niet worden begrepen zonder daarbij zijn leven als geestwezen te betrekken. Om te ontkomen aan de moderne opvatting dat de oorzaken van lief en leed hier op aarde moeten worden gezocht, is een werkelijke zelfkennis nodig. Deze zelfkennis wordt verkregen als de mens zich zichzelf in de herinnering kan brengen d.w.z. zichzelf ook als geestwezen, als onsterfelijk wezen leert begrijpen en ervaren. Voor de zogenaamde doden d.w.z. mensen die in een andere vorm voortbestaan, geldt dat zij zichzelf in de geestwereld als stoffelijke en geestelijke entiteit leren zien. Dat proces kan daar slechts bewust worden, beleefd worden, als de mens zich tijdens zijn incarnatie heeft ingespannen om ook de geestwereld te doorgronden. Deze inspanningen zijn het die hem na de dood licht op zijn geestespad werpen. Het precieze beschouwen van de weg tussen dood en nieuwe geboorte is ons door de geesteswetenschap van Rudolf Steiner mogelijk geworden. Deze gang na de dood kan door de geesteswetenschappelijke methode worden beschreven en met het normale logische verstand worden begrepen. In hoeverre deze begrippen ook tot innerlijke zekerheid hieromtrent voeren is afhankelijk van de inspanning die wij verrichten om door onze invoelende vermogens de begrippen tot levende werkelijkheid te versterken.

De contacten tussen de levenden en de doden
De weg die de mens na zijn dood aflegt in de planeetsferen voeren hem via de maansfeer naar de zonnesfeer en tenslotte zover als de saturnussfeer waarna de terugweg naar de aarde aanvangt. In deze gang door de sferen heeft de mens bepaalde taken t.o.v. de aardse wereld, de wereld van de levenden. Veel van zijn op aarde onverwerkelijkte idealen kan hij nu in samen-werking met en door de levenden verwezenlijken. Zonder die samenwerking tussen levenden en doden bewust of onbewust komt eigenlijk hier op aarde niets belangrijks tot stand. De oude volken hadden daarom ook terecht een uitgebreide voorouderverering, die mogelijk was omdat de voorvaderen werkelijk intiem werden beleefd als mede- of tegenwerkend vanuit de dodenwereld.
Onze 'voorvaderen' moeten nu niet langer worden gezocht in de lijn van de bloedverwantschap maar in de nieuwe verwantschap nl. de geestverwanten! Samen met die geestverwanten op aarde en in de geestwereld kan dan bewust worden gearbeid aan de individuele ontwikkeling en aan de gemeenschappelijke d.w.z. de mensheidsontwikkeling. Deze verbindingen met de geestverwanten moet hier op aarde bewust worden nagestreefd o.a. door het bestuderen van het menselijk wezen en zijn werkelijke levensweg voor en na de dood, voor en na zijn geboorte.

Henk Gerbrands

terug naar Artikelen per categorie