Schijnwereld

Laatst sprak ik met een aantal mensen over een begrafenis, die ze die ochtend hadden bijgewoond. Een van de opmerkingen was dat de entourage, het verdriet dat geuit werd en de gebeurtenissen, zo mooi waren dat het wel geënsceneerd leek, zoals in een dramatisch toneelstuk. Wonderlijk toch dat oprechte emoties vergeleken werden met iets dat niet echt is. Het is zo echt dat het wel onecht lijkt.... Je zou verwachten dat het andersom zou moeten zijn. Als je er op gaat letten, dan merk je dat men vaak dergelijke vergelijkingen maakt. Bijvoorbeeld: ‘van de CD klinkt de muziek nog mooier dan in het echt’, of ‘kijk eens wat een uitzicht, het lijkt wel een plaatje’, en ‘de situatie was zo komisch, het leek wel een film’. Je kunt natuurlijk zeggen dat dit nu eenmaal het spraakgebruik is, maar het blijft merkwaardig. We zijn kennelijk zo overspoeld door de dingen uit onze eigengemaakte wereld en we gaan zo op in de soap-series en films op de TV, dat het wel lijkt of het onechte ons echt voorkomt. Het onechte is bijna onze referentie geworden. We gebruiken het onechte als maatstaf voor datgene wat we in het echte leven meemaken. Het risico daarvan is dat de werkelijke waarde van de dingen uit het echte leven niet meer wordt herkend. De verwevenheid met het onechte doet zich bijvoorbeeld met grote vanzelfsprekendheid voor in onze omgang met geld. Elke maand krijg je een papiertje van de bank waaruit je, aan de hand van de getallen, kunt opmaken dat je over je salaris kunt beschikken. Harde munten, die naarmate ze meer waarde hebben van grootte en materiaal verschillen, komen er eigenlijk niet meer aan te pas. Papiergeld waarop tekens zijn aange¬bracht, zodat ook blinden er mee overweg kunnen, zie je niet nauwelijks meer. Wanneer we in de winkel iets kopen betalen we met, door elektronica gegene¬reerde, getallen die op een giropas, creditcard of chipknip opgeslagen zijn. Ideaal natuurlijk, maar het nadeel is dat je de bodem van je portemonnee niet meer ziet. Pas wanneer de bank je vertelt, natuurlijk weer middels een door een computer gegenereerd papiertje, dat je in het rood staat, weet je dat je teveel 'getallen' hebt uitgegeven.
In oude tijden ruilde men eten en voorwerpen. Men kocht iets en gaf daar iets voor terug wat voor de verkoper waarde had: eten, stoffen om kleren te maken, gebruiksvoorwerpen of het vruchtgebruik van land. In een science fiction boek van Jack Vance wordt een wereld beschreven waarin geen geld bestaat. Geld, goud en edelstenen hebben daar geen enkele waarde. Men betaalt elkaar met diensten. De boeren betalen bij¬voorbeeld de brandweerlieden met eten om ervan verzekerd te zijn dat ze komen blussen als de boerderij in brand staat. Elke dienst die men een ander verleent, wordt terugbetaald met een wederdienst. Een boek dat je tot nadenken stemt over de werkelijke waarde van bankbiljetten, van plastic geld, van getallen op een chipknip, van aandelen: het is maar wat de gek er voor geeft.
Als we zouden kunnen horen wat er echt op een CD staat, zouden we gillend weglopen.We zouden het waarschijnlijk niet kunnen verdragen. Het geluid dat door microfoons wordt opgenomen, wordt door elektronica in kleine mootjes gehakt. Die mootjes worden vervolgens afzonderlijk gecodeerd en die 'digitale' codes worden als 'kuiltjes' in de CD gebrand met behulp van een laserstraal. Op zijn beurt 'leest' de CD-speler met een laserstaal deze codes weer in door al die kuiltjes te tellen. Vergelijkbare elektronica maakt er weer muziekmootjes van, die vervolgens weer aan elkaar worden geplakt. Dit hele proces is zo knap uitgevoerd dat onze oren daar met open ogen intrappen. Op de CD zelf staan dus slechts codes, miljoenen digitale getallen. Bij het beluisteren van een CD horen we niet het geluid van muziekinstrumen¬ten, maar door elektronica in elkaar gezet geluid dat sterk lijkt op het geluid van echte muziekinstru¬menten. Het lijkt zo goed dat we het verschil niet kunnen horen, of toch wel, want van de CD klinkt het mooier dan in het echt. Maar wat maakt het nu eigenlijk uit of je ontroerd raakt van de muziek van een CD of van een ‘life’ concert? De emotie die je voelt is toch wel echt? Ja zeker, die emotie is echt, maar de ervaringen die je er aan ontleent, verschillen.
De Sloveen Marko Pogačnik schrijft, in zijn boek over de natuur, over de gave die hij bezit om elementaarwezens te schouwen. Hoewel hij geen antroposoof is, beschrijft hij zaken die je over het algemeen alleen in antroposofische literatuur aantreft. Hij was eens bij een concert van zijn broer Miha, die prachtig viool speelt. Pogačnik (de schrijver) zag een enorme gnoom* onder die viool staan en een aantal anderen zweefden er boven. Het leek wel alsof die laatsten de muziek opvingen en in de zaal verspreidden. Iedereen werd door de muziek gegrepen. Er gebeurde iets met die man en de mensen in de zaal. Degenen die zijn concerten hebben bijgewoond bevestigen dat het ervaringen zijn die ze hun leven niet meer zullen vergeten. Op zich natuurlijk heel bijzonder, maar nu komt de clou. Pogačnik schrijft dat dit volgens hem komt doordat die violist zich niet laat ‘elektrificeren’. Hij laat geen opname of CD maken en speelt ook nooit met een microfoon. Pogačnik geeft verder geen verklaring voor dit ongelooflijke fenomeen. Het vioolspel van Miha Pogačnik trekt de ‘juiste’ elementaarwezens aan die zich vervolgens ten dienste te stellen van die musicus om zijn muziek met het door hem aangebrachte ritme, dat uniek is voor dat moment, van een ‘genezend’ element te voorzien. Kunt u zich voorstellen dat geestwezens de muziek, die gevormd is uit miljoenen digitale ‘getallen’, vanuit uw luidsprekers naar de hoeken van uw kamer brengen? Uw wilt een passage nog een keer horen en drukt even op de ‘snel terug zoeken knop’ en daar gaan ze weer. De interpretatie van het muziekstuk, de uiting van het ritme, is telkens exact hetzelfde, de tweede keer, de honderdste keer. Natuurlijk, het is mooi, maar de elementaarwezens die erbij betrokken zijn, zijn mijns inziens ahrimanisch van aard. Het is bijna beschamend, wanneer je je realiseert wat wij deze wezens aandoen. De ‘juiste’ elementaarwezens vluchten weg, niet zozeer voor de CD-speler, maar voor de mens die haar bedient en het bestaan van elementaarwezens ontkent en dus ook hun arbeid en invloed. Daar waar op die manier de CD-speler wordt aangezet, vluchten ze weg. De leemte die ze achterlaten, wordt noodgedwongen opgevuld door elementaarwezens van ahrimanische aard, waardoor de mens het ‘genezende effect’ moet ontberen. Moet je daarom maar niet meer naar een CD luisteren? Nee, natuurlijk niet. Er is niets mis mee, zolang je maar bewust bent van datgene wat er gebeurt. Je zou bij het aanzetten van je CD-speler eens kunnen zeggen: ‘Zo, Ahriman, laat eens wat mooie muziek horen’. Je loopt natuurlijk dan het risico dat er prompt geen geluid meer uitkomt, want Ahriman deinst terug voor een dergelijk inzicht.
Met de computer is het al niet anders. Ook daar kijken we naar niets anders dan digitale getallen die vertaald worden naar letters of figuurtjes op het beeldscherm. Is het niet wonderlijk dat er juist in het tijdperk van de individualisering van de mensen, van het meer egocentrisch gaan denken, de dringende behoefte is ontstaan om meer contact te zoeken met de medemens? Deze behoefte is logisch. De zaken die we nodig hebben om ons karma uit te leven, kunnen we niet allemaal zelf meenemen naar de aarde. Daar hebben we andere mensen voor nodig. Die andere mensen zullen we tijdens ons leven moeten ontmoeten. Het enige dat dit mogelijk maakt is 'bewegen', jezelf de gelegenheid geven om die mensen ontmoeten. Die ontmoetingen zijn in de geestwereld afgesproken in de periode tussen dood en nieuwe geboorte. Onze vrije wil laat echter toe dat we zo'n ont¬moeting niet serieus nemen, er niet voor open staan. Het is aan ons hoe we op die ontmoetingen reageren, wat we er mee doen. Je moet echter van goeie huize komen om die ontmoe¬ting zelf, die de betrokkenen in de geestwereld met elkaar hebben afgesproken, te ontlopen. Ahriman echter komt van goeie huize. Hij biedt ons een gebruikersvriendelijke alternatief aan: multimedia, internet, interactieve TV. Ga maar achter je computer zitten, druk op de knop en je kunt de hele wereld afsurfen en op je scherm toveren. Babbelboxen, chat-channels, e-mailen, dating sites en teleshoppen. Waarom zou je de deur nog uitgaan? Je kunt met iedereen over de hele wereld contact hebben. Laten we ons realiseren dat we via de computer met helemaal niemand contact hebben. We zien slechts in letters vertaalde getallen die via een telefoonkabel de computer ingesluisd zijn. Wij hebben echter de illusie dat de mogelijkheid om mensen te ontmoeten gigantisch is uitgebreid door het bezit van een computer, een modem en een telefoonkabel. Maar waar is de handdruk, waar is de oogopslag, waar is de uitstraling van degene die je ontmoet? Waar is je gevoel van sympathie of antipathie die je bij een ontmoeting voelt? Waar is de persoon die je hele leven overhoop gooit en waar je maar niet vanaf komt? Juist met zo iemand heb je in dit leven iets op te lossen. Je hebt die persoon juist nodig om een stukje van je karma uit te leven. Ahriman biedt opnieuw een probleemloos alternatief: als iemand vervelend doet, dan zet je gewoon je computer uit of je verandert je naam of e-mail adres, zodat een vervelende indringer je niet meer kan vinden. Waarom zou je het jezelf moeilijk maken, het leven is al vervelend genoeg en je computer heb je immers voor je plezier aangeschaft? Nee, blijf nu maar lekker thuis achter je computer, dan hoef je de gevaarlijke straat niet meer op en loop je ook geen risico om vervelende mensen te ontmoeten en wellicht maak je snel een 'date' met iemand op de babbelbox. Moet je daarom maar niet internetten? Nee, natuurlijk niet. Internet is een prachtig en zinvol medium, maar ga er bewust mee om en heb niet de illusie dat het de werkelijke ontmoeting of het persoonlijke gesprek kan vervangen. Deze beschouwing is zeker niet bedoeld als verzet tegen de vooruitgang. Integendeel, we leven niet voor niets in deze tijd en terug naar de natuur is bepaald niet het doel waar we naar streven. ‘Vroeger was alles anders’ bevat veel meer waarheid dan ‘vroeger was alles beter'. De huidige ontwikkelingen zijn terecht. Waar het om gaat is dat we beseffen wie en wat we zijn en in wat voor een tijd we leven. Het kan heel verhelderend zijn als je je bewust wordt dat je in vervoering kunt raken van door elektronica omgevorm¬de getallen die van een CD afkomen. Er is niets mis mee om te denken dat je portemonnee vol zit zolang de geld¬auto¬maat niet meldt dat je saldotekort hebt, zolang je maar beseft dat het resultaat van je werk nauwelijks iets te maken heeft met de getallen die op je bankafschrift geprint staan¬. Het is toch prachtig dat de antroposofie onder de mensen gebracht kan worden middels een computer van hoogstaande ahrimanische intelligentie en schoonheid, die bovendien met plastic geld is gekocht?
De mens zoekt hier op aarde naar wegen om z’n voornemen uit te leven en zal daarvoor moeten ‘bewegen’, zonder angst te hebben om z’n ene been voor het andere te zetten, zonder angst voor wat hem na die stap te wachten staat. De mens zoekt oplossingen voor z’n problemen hier op aarde en heeft daar de door aartsengel Michaël gegeven kosmische intelligentie voor nodig. Vanwege de herinneringen uit de geestwereld, zoekt de mens hier op aarde (vaak onbewust) naar de geest. Ahriman staat klaar om ons van antwoorden te voorzien en om ons oplossingen aan te bieden. Hij inspireert ons om te denken dat er na de dood niets meer is en wat zich uit in angst voor de dood. Angst, zodat we volharden in de groepsgeest, want bij het ontwikkelen van je ‘Ik’ kom je als individu alleen te staan. De angst om te bewegen, zodat het steeds moeilijker wordt om je voornemen uit te leven, want stel je voor dat je iets overkomt en je te vroeg doodgaat. Ahriman biedt ons de oplossing aan in de materie: de starheid van een robot, elke dag hetzelfde, want stel dat je voor onprettige verassingen komt te staan; de kunstmatige intelligentie in de vorm van elektronische apparaten. We vragen geest en we krijgen materie, want we hebben de materie zo lief.
Is dit dan allemaal zo slecht? Deugt het materialisme dan niet? Zoals altijd is het antwoord niet een simpel ja of nee. Het materialisme is niet zomaar ontstaan en wij zijn daar niet zomaar per ongeluk in terecht gekomen. Het materialisme is onlosmakelijk verbonden met de huidige vijfde na-Atlantische cultuurperiode. Het is de logische stap in de ontwikkeling van de mensheid die tot nu toe van de goden af gericht is geweest. Het is de logisch stap op weg naar de vrijheid van de mens. Het spreekwoord: ondervinding is de beste leermeester, gaat ook hier op. Voor velen van ons geldt dat het genezen van het materialisme alleen kan door het tot op het bot uit te leven. Juist de ervaringen die de mens aan het materialisme beleeft, vormen de basis van de kracht die nodig is om zowel collectief als individueel te streven naar het spirituele, naar de geest. Rudolf Steiner schrijft dat mensen die het materialisme tot op het bot hebben doorleefd, zo weinig ervaringen aan de geestwereld meenemen na de dood, dat deze ‘leegheid’ in hun volgende leven niet te verdragen is. Deze mensen gaan dan ook op zoek naar het werkelijke doel en de werkelijke waarde van het leven op aarde, op zoek naar de geest, met een niet te stuiten spirituele drang. Juist door die in kracht omgezette ervaring zal het materialisme aan zichzelf ten onder gaan, maar het blijft een noodzakelijke periode die de mens gemaakt heeft zoals hij nu is en die nodig is om de mens te vormen zoals hij in een volgend leven zal worden. Is het niet wonderbaarlijk dat de liefde waarmee we onze materiële eigendommen koesteren, alsof het levende wezens zijn, niet moeten verafschuwen. Nee, die liefde vormt juist de kiem om onze eigen materiële creaties de toekomst in te brengen. De geestwezens die ons gecreëerd hebben, dragen verantwoordelijkheid voor hun scheppingen. Tot aan het begin van onze jaartelling is de ontwikkeling van de mensheid daarom geleid door die geestwezens. Daarna hebben we het ‘gereedschap’ gekregen om onze ontwikkeling zelf ter hand te nemen en er richting aan te geven. In onze ontwikkeling om zelf scheppende goden te worden, zullen we dus de verantwoordelijkheid moeten krijgen om ook zorg te dragen voor onze scheppingen. Dat betekent dat we onze eigen rommel zullen moeten opruimen en in de toekomst moeten brengen, er ‘geest’ aan moeten toevoegen. Is het niet prachtig dat de ogenschijnlijke ‘slechtheid’ van het materialisme, zelfs een onmisbare bron is van waaruit ervaringen op te doen zijn, die de mens in z’n volgende leven de krachten zullen leveren die hem verder helpen in z’n ontwikkeling?

Ronald van Vierzen

Kore-Tijdschrift: Winter 1998/Voorjaar 1999

terug naar Artikelen
terug naar Brochures
terug naar De Zonen van Hippokrates
terug naar Lezingen van Ronald van Vierzen
terug naar Biografie van Ronald van Vierzen
terug naar hoofdpagina